Onrechtmatige afname van celmateriaal
Op 27 februari 2024 werd de verdachte met zijn advocaat in een spreekkamer van de rechtbank Noord-Holland in Haarlem voorgeleid bij de rechter-commissaris, omdat hij verdacht werd van de overval een paar dagen daarvoor. De officier van justitie had vooraf gemeld dat een forensisch arts celmateriaal van de verdachte zou afnemen. De verdachte liet weten dat hij niet mee zou werken aan de afname van zijn wangslijmvlies. Ondanks herhaald aandringen en de mededeling dat geweld zou worden gebruikt bij weigering, bleef de verdachte weigeren mee te werken. Daarop is de verdachte door agenten van de parketpolitie tegen de grond gewerkt en onder controle gebracht, zodat een forensisch arts het wangslijmvlies kon afnemen. Bij het onder controle brengen werd de verdachte op de grond gefixeerd en onder meer hard op zijn wang geduwd, zodat hij zijn mond open deed.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat het celmateriaal van de verdachte onrechtmatig is verkregen, zoals ook door de officier van justitie en de advocaat van de verdachte op zitting is betoogd. De wet schrijft voor dat de verdachte in bepaalde gevallen verplicht is om mee te werken aan een bevel tot afname van zijn celmateriaal, maar dat als de verdachte zich verzet bloed of haarwortels moeten worden afgenomen, eventueel met gebruik van geweld. Bij het afnemen van wangslijmvlies mag juist geen geweld worden gebruikt, omdat dat een te grote inbreuk op het lichaam oplevert. De rechtbank vindt deze gang van zaken dusdanig ernstig, dat de resultaten niet meer gebruikt mogen worden voor het bewijs. Door dit bewijs uit te sluiten wil de rechtbank bovendien opsporingsambtenaren in de toekomst weerhouden van vergelijkbaar onrechtmatig optreden.
Oordeel over het resterende bewijs
Het bewijs voor de inbraak bestond uitsluitend uit DNA-materiaal. Omdat de resultaten van het DNA-onderzoek niet kunnen worden gebruikt, kan de inbraak niet worden bewezen. Het bewijs voor de andere feiten, de overval en het wapenbezit, vindt de rechtbank ook niet voldoende. Het slachtoffer had de verdachte bij de fotoconfrontatie herkend, terwijl hij maar één foto te zien had gekregen. In eerdere zaken is duidelijk geworden dat dat geen sterk bewijs is. De rechtbank vindt de overige feiten en omstandigheden weliswaar belastend, maar onvoldoende om zonder twijfel te kunnen vaststellen dat de verdachte de feiten heeft gepleegd. Daarom moet hij worden vrijgesproken.